Inhoudsopgave
- Hoofdstuk 5: Erfelijkheid.........................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 7: Evolu琀椀e..............................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 9: Bloedsomloop.....................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 10: Voeding en vertering.........................................................................................................................................
- Hoofdstuk 11: Regeling intern milieu.....................................................................................................................................
- Hoofdstuk 12: Hormonen.......................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 15: Kwetsbare ecosystemen..................................................................................................................................
- Hoofdstuk 16: Systeem Aarde en de mens..............................................................................................................................
- Hoofdstuk 17: DNA................................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 18: Eiwi琀琀en..........................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 19: Sport...............................................................................................................................................................
- Hoofdstuk 20:........................................................................................................................................................................
Hoofdstuk 5: Erfelijkheid.........................................................................................................................................................
Allel Variant van een gen.Autosomen Alle chromosomen, behalve de geslachtschromosomen X en Y.Chromosoommuta琀椀e Een verandering in het erfelijk materiaal van een chromosoom, bijvoorbeeld een transloca琀椀e.Codominant Het fenotype waarbij twee verschillende allelen van een gen beide volledig tot uitdrukking komen.Crossong-over Uitwisseling van gelijke stukken DNA tussen twee homologe chromosomen, waardoor recombina琀椀e van het haplotype optreedt.Dihybride kruising Een kruising waarbij de onderzoeker let op twee eigenschappen.Dominant Overheersend; een dominant allel komt tot ui琀椀ng in het fenotype.Drager/draagster Heterozygoot individu. Door het dominante allel komt het recessieve allel niet in het fenotype tot ui琀椀ng. Het recessieve allel kan wel worden doorgegeven aan de nakomelingen.Epigene琀椀ca Onderzoek naar het aansturen van allelen.Epigene琀椀sche code Het uit- en aanschakelen van genen op het DNA door bijvoorbeeld DNA- methylering.Ethiek Discussie over wat wel en niet aanvaardbaar is (normen en waarden).F 1 -genera琀椀e De eerste genera琀椀e van nakomelingen van de P-genera琀椀e.F 2 -genera琀椀e De tweede genera琀椀e van nakomelingen van de P-genera琀椀e.Fenotype Alle waarneembare eigenschappen en alle eigenschappen die te maken hebben met her func琀椀oneren van je lichaam.Gekoppeld Genen die op hetzelfde chromosoom liggen; horen tot hetzelfde haplotype.Gene琀椀sch veranderdevoedselplaten
Voedselplant met gewijzigd DNA.
Gene琀椀sche modi昀椀ca琀椀e De techniek om een stukje DNA van het ene organisme in het andere te brengen.Genmuta琀椀e Een muta琀椀e in het gen.Genoom De volledige erfelijke informa琀椀e van een organisme (in het DNA in de kern en het DNA in de mitochondriën en bij planten ook in de chloroplasten).Genoommuta琀椀e Een wijziging in het aantal chromosomen.Genotype De erfelijke informa琀椀e van een organisme, opgeslagen in zijn chromosomen.Gentherapie Het inbrengen van een gezond gen in een organisme met een aandoening om de cellen weer normaal te laten func琀椀oneren.Geslachtscrhomosomen
Het X- en Y-chromosoom; aan de combina琀椀e is het biologisch geslacht te zien.Bij de mens hee昀琀 een vrouw XX en een man XY.Haplotype De combina琀椀e waarin de allelen samen op één chromosoom voorkomen.Heterozygoot Met verschillende allelen op de homologe chromosomen.Homologechromosomen
Chromosomen die twee aan elkaar gelijk zijn en informa琀椀e beva琀琀en overdezelfde onderwerpen.Homozygoot Met dezelfde allelen op de homologe chromosomen.Intermediair Het fenotype is een mengvorm van beide allelen.Karyogram Chromosomenportret.Karyotype Een weergave van het aantal chromosomen in een kern, bijvoorbeeld 46,XY of47,XX+21.Klassieke verdeling Het selecteren van individuen van een bepaalde soort met de meest guns琀椀geallelencombina琀椀es voor het verkrijgen van een volgende genera琀椀e.Kruisingsschema Een schema dat de overerving van allelen weergee昀琀.Letale allelen Allelen die in homozygote vorm dodelijk zijn voor een individu.Monohybride kruising Een kruising met de overerving van slechts één gen.
Flessenhalse昀昀ect De verandering in allelfrequen琀椀e na een ramp waarbij het aantal individuen/allelen sterk is afgenomen.Fossielen Restanten van vroeger levende organismen.Fossilisa琀椀e Proces waarbij fossielen ontstaan.Foto-autotrofebacteriën
Bacteriën die hun eigen organische sto昀昀en door fotosynthese kunnen maken.
Founder e昀昀ect Door het ontbreken van verspreiding van allelen is de gene琀椀sche varia琀椀e binnen een gesloten gemeenschap geringer dan binnen een open gemeenschap.Gene 昀氀ow Migra琀椀e van allelen van de ene popula琀椀e naar een andere.Genenpool De verzameling van alle allelen van de popula琀椀e.Genera琀椀o spontanea Leven ontstaat spontaan.Gene琀椀c dri昀琀 In kleine popula琀椀es beïnvloedt toeval bij de partnerkeuze ook de allelfrequen琀椀e.Genotypefrequen琀椀e De mate waarin een bepaald genotype voorkomt in een popula琀椀e.Gidsfossielen Fossielen met een grote geogra昀椀sche verspreiding die slechts een beperkte 琀椀jd hebben bestaan.Halverings琀椀jd De 琀椀jd waarin de hel昀琀 van een isotoop is vervallen.Hardy-weinbergevenwicht
Een evenwichtssitua琀椀e waarbij de genotypefrequen琀椀e in een popula琀椀e constantis. Dit (theore琀椀sche) evenwicht kan zich instellen bij een onbeperkt grotepopula琀椀e waarbij geen emigra琀椀e, immigra琀椀e, natuurlijke selec琀椀e en muta琀椀esoptreden.Homologe structuren Structuren met hetzelfde bouwplan, maar met een andere func琀椀e.Inteelt Het voortplanten met soortgenoten in dezelfde popula琀椀e; kan leiden totverzwakken van de popula琀椀e.Isotopen Verschillende atomen van een element met een verschillende atoommassa,maar met dezelfde chemische eigenschappen.Kunstma琀椀ge selec琀椀e Selec琀椀e waarbij mensen een rol spelen.Meercelligeorganismen
Organismen die bestaan uit meerdere cellen.
Migra琀椀epatronen Patronen van de migra琀椀e van voorouders van huidige bevolkingsgroepen.Missing links Fossiele overgangsvormenMitochondriale Eva De gemeenschappelijke vrouwelijke voorouder op basis van het mitochondriale DNA (mtDNA).Modelorganisme Organisme dat gekozen is als model voor wetenschappelijk onderzoek.Natuurlijke selec琀椀e De ‘selec琀椀e’ die plaatsvindt door de invloed van abio琀椀sche en bio琀椀sche omgevingsfactoren op een soort.Oeratmosfeer Atmosfeer van de nog jonge aarde.Oersoep Mengsel van water en organische sto昀昀en van de oceanen op de jonge aarde.Out-of-Africahypothese
Hypothese die de oorsprong van de mens uit Afrika verklaart.
p + q = 1 De regel van Hardy en Weinberg voor allelfrequen琀椀es; de som van de allelfrequen琀椀es is 1.p 2 + 2pq + q 2 = 1 De regel van Hardy en Weinberg voor de genotypefrequen琀椀es; de som van de genotypefrequen琀椀es is 1.Paleontologie De wetenschap die fossiele resten of sporen van organismen bestudeert.Polygene overerving Overerving van een eigenschap die tot stand komt onder invloed van verschillende genen.Popula琀椀egene琀椀ca Bestudeert de gene琀椀sche samenstelling van popula琀椀es en brengt de verdeling van de allelen in kaart.Rela琀椀eve lee昀琀ijd De ouderdom van een aardlaag ten opzichte van een of meer andere aardlagen.Rudimentaireorganen
Organen die in de loop van de evolu琀椀e hun func琀椀e verloren hebben.
Seksuele selec琀椀e De selec琀椀e die plaatsvindt bij het uitkiezen (selecteren) van een sekspartner binnen de eigen soort. Seksuele selec琀椀e hee昀琀 daardoor invloed op de allelenmix van de nakomelingen.Selec琀椀edruk De invloed die de omgeving uitoefent op de overlevingskansen van individuen.Struggle for life ‘Strijd’ om het bestaan.Survival of the 昀椀琀琀est Individuen die het best aan hun omgeving zijn aangepast (‘the 昀椀琀琀est’), hebben meer kans om in de ‘struggle for life’ te overleven. Ze krijgen 琀椀jdens hun leven meer nakomelingen (‘survival’) dan de minder goed aangepaste soortgenoten.Symbiose Een langdurige samenlevingsvorm tussen verschillende soorten.Sympatrischesoortvorming
Evolu琀椀e van soorten doordat individuen binnen hetzelfde gebied zich uitsluitendvoortplanten binnen een kleine deelgroep.Taxon Systema琀椀sche eenheid gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken, zoalssoort, geslacht en familie.Y-chromosomaleAdam
De gemeenschappelijke mannelijke voorouder op basis van het Y-chromosoom.
Hoofdstuk 9: Bloedsomloop.....................................................................................................................................................
Ader Bloedvat dat het bloed vanaf de organen en het weefsel naar het hart brengt.Artherosclerose Verlies van de elas琀椀citeit van slagaders door afze琀ng van vetach琀椀ge sto昀昀en zoals cholesterol. Dit veroorzaakt een verhoging van de bloeddruk.AV-knoop Een groep speciale cellen in de wand tussen de beide boezems, gee昀琀 elektrische prikkels af waardoor de kamers samentrekken. Is onderdeel van het prikkelgeleidingssysteem van het hart.Basaal membraan Membraan van eiwi琀琀en en collageenvezels aan de buitenkant van bloedvaten; houdt de cellen van het haarvat stevig bijeen.Bloedplaatjes Celfragmenten in het bloed, betrokken bij de bloedstolling.Bloedplasma Waterig deel van het bloed met opgeloste sto昀昀en als ionen, voedingssto昀昀en, afvalsto昀昀en en hormonen en kleine hoeveelheden gassen.Bloedstolling Het vormen van een stolsel om een bloedvat te dichten na een beschadiging.Boezems Bovenste holle ruimten in het hart die bloed ontvangen van aders en dat doorgeven aan de kamers.Boezemsystole Fase in de hartcyclus; de boezems trekken samen, waardoor ze bloed naar de kamers persen.Bohr-e昀昀ect De extra O 2 -afgi昀琀e door oxiHb vanwege een hogere pCO 2 , een lagere pH en een hogere temperatuur.Bu昀昀erende sto昀昀en Sto昀昀en die werken als pH-bu昀昀er; ze gaan grote schommelingen van de pH tegen door H+-ionen te binden of af te staan.Bundel van His Een bundel gespecialiseerd hartspierweefsel die vanuit de AV-knoop naar de rechter- en linkerkant van de hartpunt loopt.Cascade Reeks opeenvolgende reac琀椀es.CO 2 -concentra琀椀e De par琀椀ële spanning van CO 2.Colloïd Eiwitketens in het bloedplasma, niet opgelost maar 昀椀jn verdeeld.Colloïd osmo琀椀sche druk Druk die ontstaat door de bloedeiwi琀琀en die als colloïden in het bloedplasma aanwezig zijn.Diastole Fase in de hartcyclus waarin bloed via de boezems de kamers instroomt.Diastolische druk(onderdruk)
De druk op het bloed 琀椀jdens de rus琀昀ase van het hart.
Dubbele bloedsomloop Bloedsomloop waarbij het bloed 琀椀jdens één rondgang twee keer het hart passeert. Bestaat uit een kleine en een grote bloedsomloop.Ductus Botalli Een verbinding tussen de longslagader en de aorta van de kleine naar de
met één heemgroep. Mb hee昀琀 een hogere a昀케niteit voor O 2 waardoor heteen reservevoorraad O 2 in spieren kan opslaan.O 2 -concentra琀椀e De par琀椀ële spanning van O 2.Open bloedsomloop Het bloed omspoelt de organen en de weefsels. Een groot bloedvat aan derugzijde met gespierde hartkamers houdt de stroming in stand.Ovale venster (foramenovale)
Een opening tussen de rechter- en linkerboezem bij een ongeboren kind.
Oxigena琀椀e Losse binding van O 2 aan Hb, zonder dat daarbij elektronenoverdracht plaatsvindt (Fe2+ blij昀琀 Fe2+). De bindingsreac琀椀e tussen Hb en O 2 is een evenwichtsreac琀椀e: Hb + O 2 ⇆ HbO 2 (oxiHb).Oxihemoglobine (oxiHb,HbO 2 )
Hb waaraan O 2 gebonden is (zie oxigena琀椀e).
pCO 2 De par琀椀ële spanning van CO 2.Plaatjesfactor Eiwit dat vrijkomt bij het stukgaan van de bloedplaatjes, start samen met tromboplas琀椀ne de bloedstolling.Plaque Verdikking in de bloedvatwand.pO 2 De par琀椀ële spanning van O 2.Prikkelgeleidingssysteem Systeem van gespecialiseerde vezels en spiercellen in de hartspier, leidt de elektrische prikkel uit de sinusknoop over de hartspier.Protrombine Stollingseiwit in het bloedplasma waaruit trombine kan ontstaan.P-top Onderdeel van een ecg dat de elektrische ac琀椀viteit weergee昀琀 van het samentrekken van de boezems.Purkinjevezels Vertakkingen van de bundel van His, die de prikkels verder over de wand van de kamers vervoeren.QRS-complex Onderdeel van een ecg dat de elektrische ac琀椀viteit weergee昀琀 van het samentrekken van de kamers.Rode bloedcellen Cellen in het bloed die hemoglobine beva琀琀en en betrokken zijn bij het transport van O 2 en CO 2.Sinusknoop(boezemknoop)
Een groep speciale spiercellen in de wand van de rechterboezem, die eenelektrische prikkel afgee昀琀 waardoor de spiervezels van de boezemssamentrekken; begin van het prikkelgeleidingssysteem van het hart.Slagader Bloedvat dat bloed vanaf het hart naar de organen en de weefsels brengt.Slagaderkleppen Kleppen tussen de kamer en de aorta/longslagader; verhinderen hetterugstromen van het bloed van de aorta/longslagader naar de kamer.Slagvolume De hoeveelheid bloed die een hartkamer per hartslag verlaat.Stamcellen De cellen in het rode beenmerg waaruit bloedcellen ontstaan.Stollingsfactoren Sto昀昀en uit beschadigde bloedvatcellen en bloedplaatjes, en sto昀昀en in hetbloedplasma (vitamine K en calcium) betrokken bij de bloedstolling.Systolische druk(bovendruk)
De druk op het bloed die ontstaat doordat het hart bloed de slagaders inpompt.Tight junc琀椀ons Stevige verbinding tussen de membranen van twee cellen.Trombine Stollingseiwit, ontstaat uit protrombine. Zet oplosbaar 昀椀brinogeen uit hetbloedplasma om in het onoplosbare 昀椀brinedraden.Tromboplas琀椀ne Eiwit dat vrijkomt bij het beschadigen van weefselcellen, start samen met deplaatjesfactor de bloedstolling.T-top Onderdeel van een ecg dat de elektrische ac琀椀viteit weergee昀琀 bij hetontspannen van de kamervezels.Weefselvloeistof Vocht rond de lichaamscellen dat de verbinding vormt tussen bloedplasma encellen. Via deze vloeistof wisselen cellen O 2 , CO 2 , voedingssto昀昀en enafvalsto昀昀en uit met het bloedplasma.Wi琀琀e bloedcellen Cellen in het bloed die een rol spelen bij de afweer tegen ziekteverwekkers.
Hoofdstuk 10: Voeding en vertering.........................................................................................................................................
Ac琀椀eve plaats De plaats waar het enzymmolecuul bindt aan het substraatmolecuul.Ac琀椀veringsenergie De energie die nodig is om de reac琀椀e te starten.Addi琀椀even Sto昀昀en die zijn toegevoegd om het voedingsmiddel aantrekkelijker of langer houdbaar te maken.ADH Aanbevolen dagelijkse hoeveelheid van een voedingsstof.ADI Aanvaardbare dagelijkse inname; de maximale hoeveelheid van een addi琀椀ef die je per dag per kg lichaamsgewicht zonder problemen kunt eten.Alvleessap Product van de alvleesklier, bevat de pH-verhogende stof HCO3- en enzymen die koolhydraten, eiwi琀琀en en ve琀琀en verteren.Aminozuren Bouwstenen van eiwi琀琀en.Amylase Enzym dat zetmeel a昀戀reekt.An琀椀port Transport waarbij sto昀昀en samen in tegengestelde rich琀椀ng door een membraan bewegen.Apolair Met een gelijke ladingsverdeling.Appendix Wormvormig aanhangsel van de blindedarm.Atherosclerose Dichtslibben van de slagaders door vetophoping.Bilirubine A昀戀raakproduct van hemoglobine, a昀欀oms琀椀g uit levercellen.Blindedarm Begin van de dikke darm.Chylomicron Een blaasje ve琀琀en, verpakt in een hydro昀椀ele coa琀椀ng.Chymotryptase Enzym uit de alvleesklier dat eiwitmoleculen en polypep琀椀den a昀戀reekt.Condensa琀椀e Reac琀椀e bij de assimila琀椀e van moleculen waarbij water afsplitst.Cotransport Transport waarbij sto昀昀en samen bewegen door een membraan.Darm昀氀ora(microbio琀椀ca)
De verschillende soorten bacteriën in je darmkanaal.
Darmplooien Golfvormige opbouw van de wand van de dunne darm, waardoor het oppervlak voor de resorp琀椀e vergroot wordt.Darmsapklieren Klieren in de darmwand die darmsap met enzymen afgeven aan de dunne darm.Denatureren Verlies van de ruimtelijke structuur van eiwi琀琀en, waardoor ze ook hun werking verliezen.Diglyceride Vetach琀椀ge stof, bestaat uit glycerol en twee vetzuren.Dikke darm Deel van het verteringskanaal na de dunne darm, bevat bacteriën (darm昀氀ora). Haalt water uit voedselbrij.Dipep琀椀dase Enzym dat een dipep琀椀de splitst in twee aminozuren.Dipep琀椀den Een molecuul dat bestaat uit twee aminozuren.Disacharide Twee aan elkaar gekoppelde monosachariden, bijvoorbeeld twee moleculen glucose vormen maltose.Dunne darm Deel van het verteringskanaal tussen de maag en dikke darm.Eiwi琀琀en Bouwstof voor onder andere enzymen en spieren. Brandstof.Emulsie Een mengsel van vloeisto昀昀en die normaal gesproken niet mengen (zoals water en olie).Endeldarm (rectum) Laatste stuk van de dikke darm, slaat ontlas琀椀ng op.Enzymen Eiwi琀琀en die een speci昀椀eke reac琀椀e versnellen zonder zelf te veranderen.Enzym-substraatcomplex
Binding van een enzymmolecuul met het bijbehorende substraatmolecuul.
Gal Product van de lever, draagt bij aan de vertering van ve琀琀en door het oppervlak van vetdruppels te vergroten (emulgeren). De galblaas slaat gal 琀椀jdelijk op.Gebreksziekte Ziekten die ontstaan bij een gebrek aan een vitamine.HDL (high density Transportblaasjes in de bloedbaan met veel eiwi琀琀en die cholesterol uit de
Speekselklieren Klieren die speeksel afgeven aan de mondholte.Spoorelementen Mineralen waar je maar weinig van nodig hebt.Substraatmolecuul Het molecuul of de moleculen waar het enzymmolecuul op inwerkt.Substraatspeci昀椀ek Enzymen katalyseren de reac琀椀e van slechts één type substraat.Symport Transport waarbij sto昀昀en samen in dezelfde rich琀椀ng door een membraan bewegen.Tight-junc琀椀on Strakke verbindingen tussen twee cellen, onder andere in het darmepitheel.Triglyceride Vetmolecuul, bestaat uit glycerol en drie vetzuren.Tryptase Enzym uit de alvleesklier dat eiwitmoleculen en polypep琀椀den a昀戀reekt.Twaalfvingerige darm Begin van de dunne darm, waarin alvleessap en gal uitkomen.Vertering De a昀戀raak van moleculen uit het voedsel door enzymen.Verteringsenzymen Enzymen die samengestelde moleculen in het verteringskanaal a昀戀reken tot voor de darmcellen opneembare moleculen.Ve琀琀en Brandstof voor cellen. Bouwstof voor membranen en hormonen. Warmte- isola琀椀e. Reservestof voor mens en dier.Villi Darmvlokken, uitstulpingen van de wand van de dunne darm, waardoor het oppervlak voor de resorp琀椀e vergroot.Vitaminen Essen琀椀ële voedingssto昀昀en die het lichaam in kleine hoeveelheden nodig hee昀琀.Voedingssto昀昀en Onderdelen van voedingsmiddelen, zoals eiwi琀琀en en koolhydraten.Voedingsvezels Onverteerbare plantaardige koolhydraatmoleculen.Voedselallergie Een he昀琀ige reac琀椀e op een normale voedingsstof.Zoutzuur Zuur uit de maagsapklieren dat bacteriën doodt en bijdraagt aan de eiwitvertering door pepsinogeen te ac琀椀veren tot het ac琀椀eve peptase. Heet ook wel maagzuur.
Hoofdstuk 11: Regeling intern milieu.....................................................................................................................................
ac琀椀ef vitamine D (calcitriol) Hormoon dat onder invloed van PTH via huid, lever en nieren ontstaat uit het prohormoon vitamine D; s琀椀muleert de darmcellen tot opname van extra Ca2+ uit het voedseladenohyposyse (hypofysevoorkwab) Onderdeel van de hypofuse, bestaat uit klierweefsel dat verschillende hormonen afgee昀琀, aangestuurd door de hypothalamusADH (an琀椀diure琀椀schhormoon)
Neurohormoon uit de hypofyse, gemaakt door zenuwcellen van dehypothalamus. Bevordert de terugresorp琀椀e van water uit de voorurine (in denieren), waardoor minder urine ontstaat. ADH hee昀琀 daardoor ook invloed op debloeddruk.adrenaline Een tyrosinehormoon van het bijniermerg dat bij stress in het bloed komt;ac琀椀veert het lichaam. Werkt ook als neurotransmi琀琀er.adrenocor琀椀cotroophormoon (ACTH)
Hormoon uit de adenohypofyse, s琀椀muleert de cellen van de bijnierschors tot deproduc琀椀e van diverse hormonen.aldosteron Hormoon van de bijnierschors, remt de urineproduc琀椀e.angiotensine II Hormoon dat via een cascade aan reac琀椀es ontstaat in de longen; s琀椀muleert hetdorstcentrum in de hersenen en is betrokken bij de regeling van de bloeddruk.antagonisten Hormonen met een tegengestelde werking, bijvoorbeeld insuline en glucagon.bijschildklieren Vier kleine hormoonklieren op de schildklier, maken bij een lage Ca2+-concentra琀椀e in het bloedplasma het parathormoon.calcitonine Hormoon van de schildklier, verlaagt de Ca2+-concentra琀椀e in het bloedplasma.diabetes type 1 De β-cellen van de eilandjes van Langerhans maken weinig of geen insuline.diabetes type 2 Door falende receptoren op de doelwitorganen reageert het lichaam niet meerop insuline.doelwitorgaan Orgaan waarvan de cellen receptoren hebben voor een bepaald hormoon.
eilandjes vanLangerhans
Groepjes hormoonproducerende cellen in de alvleesklier. Sommige producereninsuline, andere glucagon (zie insuline en glucagon).endocriene klier Een klier, een zweetklier of een verteringsklier bijvoorbeeld, die zijn productafgee昀琀 aan het uitwendig milieu.FSH (follikels琀椀mulerendhormoon)
Hormoon van de adenohypofyse, s琀椀muleert bij de vrouw in de eierstokken degroei en de ontwikkeling van de follikels en bij de man in de zaadballen en devorming van zaadcellen.ghreline(groeihormoonreleasing eiwit)
S琀椀muleert de hypofyse tot afgi昀琀e van het groeihormoon en s琀椀muleert in dehypothalamus het eetcentrum en het hongergevoel.
glucagon Hormoon van de ⍺-cellen van de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier; bevordert in levercellen de omze琀ng van glycogeen in glucose en de afgi昀琀e van glucose aan het bloed.glycogeen Molecuul dat bestaat uit een groot aantal glucosemoleculen (een polysacharide, gebouwd als een lange vertakte keten). Is als reservestof opgeslagen in lever en spieren.groeifactoren Signaalsto昀昀en uit beschadigde weefselcellen, die hun buurcellen s琀椀muleren tot deling.groeihormoon (GH) Hormoon uit de adenohypofyse, s琀椀muleert indirect de deling van kraakbeencellen en zet vetcellen aan tot a昀戀raak van ve琀琀enhalfwaarde琀椀jd De 琀椀jd waarin de hel昀琀 van een hormoon is afgebroken.homeostase Het zo constant mogelijk houden van het interne milieu.hormoon Een signaalstof die via het bloed zijn doelwitcellen bereikt.hypofyse Centrale hormoonklier, zo groot als een erwt, net onder het midden van de grote hersenen, coördineert de aansturing van hormoonklieren.hypothalamus Deel van de hersenen, vlak boven de hypofyse, koppelt zenuwstelsel en hormoonstelsel; maakt neurohormonen die de ac琀椀viteit van de hypofyse aansturen.inhibi琀椀ng-hormonen(IH's)
Neurohormonen van de hypohalamus die de afgi昀琀e van bepaalde hormonendoor adenohypofyse remmen.insuline Hormoon van de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier; s琀椀muleert bij eenglucoses琀椀jging de opname van glucose uit het bloed door de cellen, waardoorhet glucosegehalte in het bloed daalt. S琀椀muleert in de spieren en de lever deomze琀ng van glucose in glycogeen.inwendig milieu bloed, weefselvloeistog, celinhoud en lymfe.lep琀椀ne Eiwithormoon van de cellen van het vetweefsel; remt de eetlust.LH (luteïniserendhormoon)
Hormoon van de adenohypofyse, s琀椀muleert bij de vrouw de ovula琀椀e, de vormingvan het gele lichaam en de produc琀椀e van progesteron, n bij de man de produc琀椀evan testosteron (waar LH ook wel ICSH (inters琀椀琀椀ële cellen s琀椀mulerend hormoon)heet).membraanreceptoren Receptoren in het celmembraan, waaraan signaalsto昀昀en zoals hormonenkoppelen.nega琀椀eveterugkoppeling
In het hormoonstelsel: een s琀椀jging van de concentra琀椀e van het ene hormoonleidt in een aantal stappen tot een daling van de concentra琀椀e van een anderhormoon, en omgekeerd. Hierdoor schommelen de concentra琀椀es van eenhormoon in het bloed voortdurend rond een bepaalde waarde, de norm.neurohormonen Hormonen, gemaakt door zenuwcellen in de hypothalamus.neurohypofyse(hypofyseachterkwab)
Onderdeel van de hypofyse, bestaat uit zenuwweefsel en gee昀琀 neurohormonenvan de hypothalamus af aan het bloed.oestradiol Een oestrogeen, gevormd door de follikes, remt de afgi昀琀e FSH en s琀椀muleert deafgi昀琀e van LH door de hypofyse en s琀椀muleert de vorming van het
en in de verzamelbuisjes de afgi昀琀e van Na+ en Cl-an琀椀port gecombineerd transport (cotransport) van twee sto昀昀en door een membraandie een tegengestelde rich琀椀ng opgaanastma een ontsteking van de slijmvliezen in de bronchiolen waardoor er meer slijmontstaatbinnenstetussenribspieren
spieren tussen de ribben; betrokken bij diepe uitademing
borstvlies vlies van een enkele laag pla琀琀e cellen aan de binnenkant van de borstkasbronchiën vertakkingen van de hoofdbronchiën, omgeven door kraakbeenringenbronchiolen kleinste vertakkingen van de bronchiën, zonder kraakbeenringenbuitenste tussenribspieren spieren tussen de ribben; betrokken bij een inademingcholesterol een vetach琀椀ge stof, nodig voor de stabiliteit van celmembranen en grondstof voor hormonen als oestrogeen en testosteronchronische bronchi琀椀s langdurig ontstoken luchtwegenCO2-concentra琀椀e de hoeveelheid CO2 per liter (pCO2)colloïd osmo琀椀sche waarde de osmo琀椀sche waarde van de eiwi琀琀en, die in het bloed achterblijven bij ultra昀椀lra琀椀eCOPD verzamelnaam voor chronische bronchi琀椀s en longemfyseemcotransport gecombineerd transport van twee sto昀昀en door een membraancytokine eiwit uitgescheiden door bepaalde wi琀琀e bloedcellen, onder andere bij ontstekingen (werkt als boodschapperstof bij celcommunica琀椀e en verhoogt bij een ontsteking de norm van de kerntemperatuur)deanimering het verwijderen van de aminogroep van een aminozuurdecompressieziekte een ziekte die ontstaat wanneer een duiker te snel s琀椀jgt en er N2-bellen in zijn bloed en weefsels ontstaandetoxi昀椀ca琀椀e het a昀戀reken van gi昀琀ige sto昀昀endiepe inademing inademing waarbij de buitenste tussenribspieren krach琀椀ger samentrekkendiepe uitademing uitademing waarbij de buikspieren en de binnenste tussenribspieren krach琀椀g samentrekkendi昀昀usiecoë昀케ciënt constante in de wet van Fick, hangt onder andere af van de temperatuurdi昀昀usiesnelheid het aantal deeltjes dat per seconde passeertdode ruimte de ruimte in de luchtwegen waar geen uitwisseling van gassen plaatsvindtdynamisch evenwicht evenwicht dat varieert tussen de ingestelde minimum- en maximumwaardeeerste gekronkeldenierbuisje
eerste deel van het nierbuisje tussen het kapsel van Bowman en de lis vanHenlee昀昀ector een klier of een spier, aangestuurd door een regelcentrum in hetzenuwcentrumessen琀椀ële aminozuren aminozuren die je alleen met je voedsel binnen kunt krijgenessen琀椀ële vetzuren vetzuren die je alleen met je voedsel binnen kunt krijgenferri琀椀ne een eiwit dat ijzer bindt voor opslag in de lever en in het rode beenmerggalbuis afvoergang voor gal van de lever naar de twaalfvingerige darmgalkleurstof afvalstof die in de lever ontstaat bij de a昀戀raak van hemoglobine (komt via degal in de dunne darm terecht en voor een klein deel via het bloed in deurine)galzouten zouten die ontstaan bij de a昀戀raak van cholesterolgaswisseling de uitwisseling van O2 en CO2 tussen bloed en lucht in de longblaasjes entussen bloed en weefselcellen in de weefselsglomerulus kluwen van speciale haarvaten in het kapsel van Bowmanglucagon hormoon uit de alvleesklier; s琀椀muleert in de lever de omze琀ng vanglycogeen in glucose en de afgi昀琀e van glucose van aan het bloedgluconeogenese het maken van nieuwe glucose uit aminozuren en ve琀琀en
glycogeen polysacharide, een reservestof in lever en spierenglycogenese de omze琀ng van glucose in de polysacharide glycogeenhomeostase het in stand houden van een dynamisch evenwicht rond een bepaalde normhoofdbronchiën grote vertakkingen van de luchtpijp, omgeven door kraakbeenringenhypothalamus hersendeel met receptoren voor de kerntemperatuur; bevat het regelcentrum die de norm voor de kerntemperatuur bewaaktinsuline hormoon uit de alvleesklier; s琀椀muleert de opname van glucose in cellen en in de spieren en lever en s琀椀muleert de omze琀ng van glucose in glycogeeninterne milieu delen van het lichaam, die geen direct contact hebben met de buitenwereld (bestaat uit cellen, bloed, weefselvloeistof en lymfe)interpleurale ruimte ruimte tussen longvlies en borstvlies, gevuld met een dunne laag vloeistofkapsel van Bowman bolvormig beginstuk van een nefronkerntemperatuur de temperatuur in het centrale deel van je lichaam, waar de vitale organen liggenkieuwen systeem voor gaswisseling bij bijvoorbeeld vissenkleine borstspier ademhalingsspier betrokken bij diepe inademingkoorts verhoging van de lichaamstemperatuur tot boven 41 gradenkoudereceptor receptor die een temperatuurdaling registreertleverlobje func琀椀onele eenheid van de leverlipoproteïnen vetach琀椀ge sto昀昀en, voorzien van een hydro昀椀ele laaglis van Henle dalen en s琀椀jgend deel van een nierbuisje, verbonden via een 'haarspeldbocht'longblaasjes 'zakjes' van dekweefsel in de longen gevuld met lucht aan het einde van een bronchiolelongemfyseem een aandoening waarbij veel longblaasjes kapot zijn met als gevolg kortademigheidlongvlies vlies van een enkele laag pla琀琀e cellen rondom de longenmiddenrifspieren spieren van het middenrif, een koepelvormige scheidingswand tussen borst- en buikholtenefron func琀椀onele eenheid in de nieren, 昀椀ltreren het bloed en maken urinenega琀椀eve terugkoppeling proces dat de afwijking van de norm tegengaatnekspieren bepaalde spieren van de nek, als ademhalingsspieren betrokken bij diepe inademingneusslijmvlies slijmvlies aan de binnenkant van je neusnierbekken plaats in de nieren waar de gevormde urine terechtkomtnierbuisje onderdeel van het nefron; bestaat uit het kapsel van Bowman, een eerste gekronkelde deel, de lis van Henle en een tweede gekronkelde deelniermerg diepere laag van de nierennierschors buitenste laag van de nierennorm ingestelde waarde, bijvoorbeeld lichaamstemperatuurO2-concentra琀椀e de hoeveelheid O2 per liter (pO2)onderkoeling een daling van de lichaamstemperatuur tot onder de 36 gradenpneumothorax longvlies en borstvlies laten van elkaar los, waardoor de long inklaptpoortader ader die bloed met verteringsproducten uit maag en darmen en bloed uit alvleesklier en milt naar de lever vervoertreceptor een zintuig dat een waarde in het lichaam meet, bijvoorbeeld de temperatuurregelcentrum spil van een regelkring, bewaakt de norm van een fysiologische waarde en stuur e昀昀ectoren aanregelkring voorkomt grote afwijkingen van de norm (bestaat uit receptoren, een regelmechaniscme waaraan de norm is gekoppeld en e昀昀ectoren)
Biologische reiniging A昀戀raak van organische sto昀昀en door bacteriën.Chemo-autotrofeorganismen
Organismen die met behulp van energie uit oxida琀椀es van anorganische sto昀昀enorganische sto昀昀en maken uit anorganische sto昀昀en.Chemosynthese Het opbouwen van organische sto昀昀en uit anorganische met behulp van energiedie vrijkomt bij een chemische reac琀椀e met anorganische sto昀昀en.Denitri昀椀cerendebacteriën
Bacteriën die NO3- omze琀琀en in N 2 -gas.
Duurzamevoedselproduc琀椀e
Een manier van voedsel produceren zonder schade aan het milieu.
Ecosysteem Een begrensd gebied met een wisselwerking tussen de organismen onderling (bio琀椀sche factoren) en hun omgeving (abio琀椀sche factoren).Eilandtheorie Beschrij昀琀 het verband tussen de biodiversiteit en factoren als de groo琀琀e van een eiland en de afstand die organismen moeten a昀氀eggen om er te komen.Exoten Soorten a昀欀oms琀椀g uit een ander gebied die zich ves琀椀gen in een ecosysteem.Extremo昀椀elen Organismen die leven onder extreme omstandigheden.Fitness Het vermogen om bepaalde allelen door te geven aan de volgende genera琀椀e.Flessenhalse昀昀ect (bo琀琀leneck-e昀昀ect) Een verandering in allelfrequen琀椀es na een epidemie, brand of andere ramp waarbij het aantal individuen/allelen sterk is afgenomen.Foto-autotrofeorganismen
Organismen die met behulp van lichtenergie organische sto昀昀en maken uitanorganische sto昀昀en.Fotosynthese Proces waarmee planten met behulp van zonlicht energierijke glucose maken uitCO 2 en H 2 O.Founder e昀昀ect Bij kolonisa琀椀e is de allelensamenstelling van de nieuwe popula琀椀e mindergevarieerd dan de allelensamenstelling van de oorspronkelijke popula琀椀e.Gradiëntecosysteem Ecosysteem met geleidelijke veranderingen van soortensamenstelling enmilieufactoren dat zorgt voor grote biodiversiteit.Heterotrofeorganismen
Organismen die voor hun organische sto昀昀en a昀栀ankelijk zijn van hun voedsel, deconsumenten en reducenten in een ecosysteemInteelt Kruisen van nauwverwante dieren, waarbij afwijkingen kunnen ontstaan.Invasieve exoot Een soort die oorspronkelijk niet in een gebied voorkomt, maar zich nu snelvermeerdert en een erns琀椀ge verstoring teweegbrengt in het ecosysteem.Microklimaat Klimaatomstandigheden die gelden voor (een deel van) een ecosysteem enafwijken van het klimaat in de rest van het gebid, bijvoorbeeld het microklimaatin een stad.Nitraatbacteriën Chemo-autotrofe bacteriën die energie halen uit de oxida琀椀e van NO2- tot NO3-.Nitrietbacteriën Chemo-autotrofe bacteriën die energie halen uit de oxida琀椀e van NH4+ tot NO2-.Organische sto昀昀en Sto昀昀en met het element C waaraan H-atomen gekoppeld zijn, gemaakt door eenorganisme.Plaagorganismen Planten of dieren die schadelijk of ongewenst zijn.Producenten Organismen aan het begin van een voedselketen die energie vastleggen inorganische verbindingen vanuit anorganische sto昀昀en.Recycling Hergebruik van de grondsto昀昀en.Reducenten Organismen aan het eind van de voedselketen die leven van gestorvenorganismen en hun organische afvalproducten.
Hoofdstuk 16: Systeem Aarde en de mens..............................................................................................................................
Algenbloei Explosieve toename van algen ten gevolge van eutro昀椀ëring van het oppervlaktewater.Biologisch a昀戀reekbaar Het omze琀琀en van organische sto昀昀en in anorganische sto昀昀en door schimmels en bacteriën.
Broeikase昀昀ect Natuurlijk warmte-isolerend e昀昀ect van het broeikasgas CO 2.Broeikasgas Gas in de atmosfeer met een warmte-isolerende werking.Cyanobacteriën (blauwalgen) Foto-autotrofe bacteriën met een blauwgroene kleur.Eutro昀椀ëring Verrijking van het oppervlaktewater met (an)organische voedingssto昀昀en.Fosfaat accumulerendeorganismen (PAO’s)
Bacteriën die veel fosfaat kunnen opnemen.
Fossiele brandsto昀昀en Organische sto昀昀en in de bodem (sinks) in de vorm van bruin- en steenkool, aardolie en aardgas.Groenbemes琀椀ng Het verrijken van de bodem met s琀椀kstof a昀欀oms琀椀g uit plantenresten.GWP (global warmingpoten琀椀al)
De mate waarin een broeikasgas sterker is dan CO 2.
Hypoxie Tekort aan O 2.Indicatorsoorten Soorten die een bepaald kenmerk van het milieu laten zien. Biologen gebruiken indicatorsoorten om de mate van vervuiling van een ecosysteem aan te geven.Kalkgesteenten Sink van CaCO 3 , resten van schelpen.Langzame koolsto昀欀ringloop Kringloop van C van miljoenen jaren.Lithosfeer Gesteenten en de bodem.Mircoplas琀椀cs Plas琀椀c bolletjes tot een paar mm groot.Mycorrhiza Symbiose van schimmel en plant, waardoor planten Pi (en andere voedingssto昀昀en makkelijker opnemen.Nanoplas琀椀cs Plas琀椀c deeltjes, vele malen kleiner dan een cel.Omslagpunt (kantelpunt) Een fase waarbij veranderingen in bio琀椀sche en abio琀椀sche factoren in het ecosysteem de stabiliteit van een ecosysteem dusdanig ontregelen dat er een nieuw evenwicht ontstaat, met andere waarden voor bio琀椀sche en abio琀椀sche factoren. Een omslagpunt kan ook ontstaan door menselijke invloed, bijvoorbeeld door waterverontreiniging.Permafrostgebieden Toendra’s rond de Noordpool, waarvan de bodems het hele jaar bevroren zijn.Persistent Niet of niet gemakkelijk a昀戀reekbaar; de sto昀昀en hopen zich op in het lichaam en de voedselketen.Pi Anorganisch fosfaat; H 2 PO4-, HPO42- en PO43-.Rhizosfeer De directe omgeving van de wortels.Sinks Bodemvoorraden organische sto昀昀en, bijvoorbeeld koolstofverbindingen.Snelle koolsto昀欀ringloop Kringloop van C van minuten tot enkele duizenden jaren.Systeem Aarde Alle complexe voedselwebben en ecosystemen op aarde tezamen.Vermes琀椀ng Extra s琀椀kstof in de bodem via kunstmest, NOx en NH 3.Versterkt broeikase昀昀ect Het meer dan normaal vasthouden van warmte door de atmosfeer, vooral door een verhoogde CO 2 -concentra琀椀e in de atmosfeer ten gevolge van de verbranding van fossiele brandsto昀昀en.
Hoofdstuk 17: DNA................................................................................................................................................................
3’-einde Het einde van de DNA-streng aan de kant met de vrije OH-groep.5’-einde Het einde van de DNA-streng aan de kant met de vrije fosfaatgroep.Achterwaarts kopiëren De volgende streng groeit bij de replica琀椀e van het DNA in Okazaki-fragmenten naar het startpunt van de replica琀椀e toe.Ac琀椀vatoreiwit Eiwit dat bindt aan de enhancer van een gen en daarmee de transcrip琀椀e ac琀椀veert.Ander type DNA-polymerase
Een speciaal type polymerase dat alle RNA-nucleo琀椀den uit een primervervangt door DNA-nucleo琀椀den.
Genoom Het totale DNA van een persoon.Genoommuta琀椀e Een verandering in het aantal chromosomen.Genregula琀椀e Het controleren van de genexpressie.Helicase Enzym dat beide DNA-strengen van een chromosoom van elkaar losknipt door de H-bruggen te verbreken.Histon Eiwit in de chroma琀椀nedraad dat DNA verstevigd en beschermd.Inser琀椀e Een verandering in het DNA waarbij een of meerdere nucleo琀椀den ingevoegd zijn.Intron Deel van het pre-mRNA bij eukaryoten dat niet codeert voor een eiwit.Inversie Een muta琀椀e waarbij een deel van het chromosoom omgekeerd is.Leesraamverschuiving(frameshi昀琀)
Door een dele琀椀e of een inser琀椀e verschuiven de tripletcode in het DNA en hetbijbehorende mRNA, waardoor de vertaling van de codons niet meer op dejuiste manier verloopt.Leidende streng De DNA-streng die bij de replica琀椀e van het DNA con琀椀nu van het startpunt vanreplica琀椀e af groeit in 5’ 3’ rich琀椀ng.Ligase Enzym dat bij de DNA-replica琀椀e een Okazaki-fragment plakt aan de rest vanden nieuwe keten.Locus (mv: loci) Plaats in het DNA.Matrijsstreng(template)
Streng tegenover de coderende streng. Het RNA-polymerase leest deze strengaf bij de transcrip琀椀e en ‘kopieert’ hierdoor de sequen琀椀e van de coderendestreng.mRNA Nucleïnezuur dat de informa琀椀e over de samenstelling van een eiwit van DNAin de celkern overbrengt naar de ribosomen in het grondplasma.mtDNA Cirkelvormig DNA in mitochondriën. Van de 37 genen coderen 13 voor eiwi琀琀enbetrokken bij de aerobe dissimila琀椀e, de rest codeert voor rRNA en tRNA. Eenmitochondrium bevat 5-10 moleculen mtDNA. Het mtDNA er昀琀 over vanmoeder op kind via de mitochondriën in de eicel.Mutageen Muta琀椀es bevorderend.Muta琀椀e Een verandering in het DNA.Niet-coderend DNA Grootste deel van het DNA, codeert niet voor eiwi琀琀en.Nucleolus(kernlichaampje)
Een donker bolletje heterochroma琀椀ne in de kern, dat de codes bevat voor desynthese van rRNA.Nucleosoom Het geheel van acht histonen met het daarom gewikkelde DNA,bijeengehouden dor het histon H 1.Nucleo琀椀de Bouwsteen van DNA en RNA, bestaat uit een fosfaatgroep, een suikermolecuul(deoxyribose/ribose) en een s琀椀ksto昀戀ase (A, C, G of T/U).Okazaki-fragment Een kort DNA-fragment (van de volgende streng) met een RNA-primer). Groeit琀椀jdens de replica琀椀e vanaf de RNA-primer achterwaars in de rich琀椀ng van hetstartpunt van de replica琀椀e. Een speciaal type DNA-polymerase vervangt deRNA-nucleo琀椀den van primer van het vorige fragment door DNA-nucleo琀椀den.Het enzym ligase plakt het Okazaki-fragment vast aan het al gevormde deelvan de volgende streng.Operator ‘Aan-/uitschakelaar’ voor de transcrip琀椀e.Operon Het geheel van operator, promotor en structuurgenen bij prokaryoten.PCR-methode(polymerase-chain-reac琀椀on)
Methode om in een apparaat in stappen minimale hoeveelheden DNAkunstma琀椀g snel te vermenigvuldigen.
Pre-mRNA Het RNA-molecuul zoals RNA-polymerase het maakt. Het ondergaat daarna nog verschillende bewerkingen: toevoegen van een staart aan het 3’-einde (poly-adenylering) en een ‘cap’ aan het 5’-einde en splicing dat de introns verwijdert.
Primase Enzym (een RNA-polymerase) dat bij de DNA-replica琀椀e een primer van ongeveer twin琀椀g ribonucleo琀椀den, met een complementaire code, vastmaakt aan de DNA-streng, waarna de DNA-replica琀椀e start.Promotor De plaats waar het RNA-polymerase vasthecht.Promotor Een stukje DNA dat de genexpressie regelt en het startpunt is voor de transcrip琀椀e.Proto-oncogen Gen dat codeert voor eiwi琀琀en die de celdeling s琀椀muleren. Kan door een muta琀椀e veranderen in een oncogen, wat leidt tot tumorvorming.Puntmuta琀椀e Een verandering in het DNA van slechts een of enkele nucleo琀椀den.Regulatorgen Gen dat een rol speelt bij de genexpressie.Repe琀椀琀椀ef DNA Deel van het DNA dat bestaat uit een aantal herhalingen (repeats) van een serie nucleo琀椀den.Replica琀椀evorken Plaatsen waar de DNA-strengen aan weerszijden van het replica琀椀estartpunt uiteengaan door de werking van helicase.Repressoreiwit Eiwit dat bindt aan de silencer van een gen en daarmee de transcrip琀椀e blokkeert.Restric琀椀e-enzym Enzym, a昀欀oms琀椀g van bacteriën, dat beide DNA-strengen op een speci昀椀eke manier en plaats knipt. Onderzoekers gebruiken restric琀椀e-enzymen bij gene琀椀sche modifac琀椀e en gentherapie.Ribonucleo琀椀de (RNA-nucleo琀椀de)
Een nucleo琀椀de met ribose in plaats van deoxyribose en naast C, G en A U inplaats van T.RNA-polymerase Enzym dat koppelt aan de matrijsstreng van een DNA-molecuul, deze a昀氀eest inde 3’ 5’ rich琀椀ng, waarbij het RNA-nucleo琀椀den aan elkaar koppelt in de 5’ 3’ rich琀椀ng.Semi-conserva琀椀evereplica琀椀e
Na de replica琀椀e bestaan beide DNA-moleculen uit een originele en een nieuwgevormde streng.Sequencen Het bepalen van de nucleo琀椀denvolgorde van een DNA-fragment.Sequen琀椀e De volgorde van de s琀椀ksto昀戀asen in het DNA.Silencer Stukje niet-coderend DNA dat een remmende rol hee昀琀 bij de transcrip琀椀e.Silencing Het uitschakelen van genen.Splicing Proces dat bij eukaryoten introns uit het pre-mRNA verwijdert.Startcodon AUG De startplaats van het coderende deel in het mRNA. Is steeds hetzelfde omdatelk gen in het DNA begint met TAC.S琀椀ksto昀戀ase Onderdeel van een nucleo琀椀de; in DNA komen vier verschillende s琀椀ksto昀戀asenvoor: adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T); RNA bevat uracil(U) in plaats van thymine.Stopcodon Een codon in het mRNA, dat het einde van de transla琀椀e aangee昀琀.STR (short tandemrepeat)
Een type repe琀椀琀椀ef DNA met een aantal korte repeats van twee tot 琀椀ennucleo琀椀den lang.Structuurgen Gen dat de code bevat voor het maken van een eiwit.Subs琀椀tu琀椀e Een verandering in het DNA waarbij een basenpaar vervangen is door eenander.TATA-box De volgorde 3’-TATAAA-5’ op de matrijsstreng aan het begin van de promotorbij eukaryoten, koppelplaats van het RNA-polymerase en startpunt van detranscrip琀椀e.Template Streng tegenover de coderende streng. Het RNA-polymerase leest deze strengaf bij de transcrip琀椀e en ‘kopieert’ hierdoor de sequen琀椀e van de coderendestreng.Transcrip琀椀e Het overschrijven van een gedeelte van de matrijsstreng van het DNA naarmRNA.Transcrip琀椀efactor Eiwit dat bij eukaryoten de transcrip琀椀e controleert.